Als aanvulling op de spoorwegen die steeds meer plaatsen in Nederland verbinden, worden in de tweede helft van de negentiende eeuw de eerste tramlijnen aangelegd. Vooral rond de eeuwwisseling komen hier steeds meer interlokale verbindingen bij, al dan niet geïnitieerd en/of geëxploiteerd door één van de spoorwegmaatschappijen. De opkomst van goedkope en meer flexibele alternatieven als de fiets en autobus zorgt ervoor dat al voor de Tweede Wereldoorlog een groot deel van de interlokale tramlijnen is opgeheven. In 1933 neemt NS in Limburg voor het eerst een tramlijn over voor het goederenvervoer. In de jaren na de oorlog stopt het reizigersvervoer op de meeste andere interlokale tramlijnen en neemt NS opnieuw diverse tramlijnen over voor het goederenvervoer. Rond 1970 zijn de meeste lijnen alsnog gesloten. Tussen Sittard en Born rijden echter nog altijd goederentreinen over een vroegere tramlijn.
25 Jaar na de opening van de eerste spoorlijn gaat tussen Den Haag en Scheveningen de eerste paardentram rijden. In de jaren ’70 van de negentiende eeuw volgen ook trams in Amsterdam en Rotterdam. Nieuwe wetgeving maakt het in rond 1880 mogelijk om ook interlokale tramlijnen aan te leggen. De lijnen zijn nog eenvoudiger en zo nog goedkoper dan de lokaalspoorlijnen die in dezelfde periode worden aangelegd. De trams worden merendeels getrokken door stoomtractie. Vanaf 1899 verschijnen echter ook de eerste elektrische trams. Veel tramlijnen zijn aangelegd voor het voor- en natransport naar een treinstation. Verschillende lijnen zijn dan ook geïnitieerd door een spoorwegmaatschappij. Ook de exploitatie op een groot aantal lijnen wordt uitgevoerd door de spoorwegmaatschappij. Normaalsporige tramlijnen hebben als bijkomend voordeel dat doorgaand trein-/tramverkeer kan plaatsvinden.
Tijdens de jaren ’30 moeten alle exploitatievormen op het spoor steeds vaker concurreren met de veel flexibelere autobus en vrachtwagen en het particuliere bezit van fiets en auto. Daarnaast hebben de spoor- en tramwegen door de stoomtractie een ouderwets imago. Als maatregel tegen de concurrentie gaan de laatste spoorwegmaatschappijen die periode op in NS. Voor de hoofdlijnen worden maatregelen genomen als het versnellen van de treindienst door elektrificatie, de inzet van modern materieel en het sluiten van kleine stations en haltes. Een groot deel van de lokaalspoorlijnen wordt echter gesloten. Ook de meeste interlokale tramlijnen zijn in 1939 niet meer in gebruik. Tijdens de bezettingsjaren is er door gebrek aan brandstof en het vorderen van particuliere vervoersmiddelen nog een kleine opleving, maar na de Tweede Wereldoorlog zijn de meeste interlokale tramlijnen alsnog gesloten. Vaak blijft het goederenvervoer nog enige tijd bestaan. Al vanaf begin jaren ’30 neemt NS verschillende van deze tramlijnen over voor het rijden van goederentreinen.
Nederlandsche Tramweg Maatschappij
In 1880 start de Nederlandsche Tramweg Maatschappij met de aanleg van de eerste tramlijnen. Anders dan de naam doet vermoeden is de NTM alleen in Friesland en de aangrenzende delen van omliggende provincies actief. De eerste lijnen zijn alleen geschikt voor paardentrams. Vanaf 1882 gaat tussen Sneek, Bolsward en Harlingen de eerste stoomtram rijden. In de daaropvolgende jaren volgt de gefaseerde aanleg van lijnen vanuit Heerenveen naar Sneek en Drachten. Alle lijnen zijn aangelegd in de normale spoorwijdte van 1435 mm.
Aan het eind van de 19e eeuw is het lijnennet verder uitgebreid met een verbinding tussen Drachten en Veenwouden en enkele lijnen ten noorden van de spoorlijn Harlingen – Leeuwarden. In 1901 is de verbinding tussen Joure en Lemmer gereed. In de havenplaats biedt de ‘Lemmerboot’ via de Zuiderzee een verbinding met Amsterdam. Een jaar later is ook het baanvak Arum – Franeker gereed en is er samen met de lokaallijnen van de NFLS en de genoemde Staatslijnen vooral in het westen en noorden van Friesland een fijnmazig spoorwegnet ontstaan. Op verschillende deeltrajecten vindt zelfs gezamenlijk gebruik plaats. Zo rijden stoomtrams vanuit Leeuwarden over de hoofdlijnen naar Sneek, Heerenveen en Veenwouden.
In 1911 vervolgt de NTM de aanleg van tramlijnen aan de oostkant van de provincie met uitlopers naar de aangrenzende delen van Groningen, Drenthe en Overijssel. Dat jaar is de lijn Lippenhuizen – Oosterwolde gereed. De daaropvolgende jaren volgen de lijnen Drachten – Groningen en Hoek Makkinga – Steenwijk en Oosterwolde – Hijkersmilde – Assen. In 1916 neemt de NTM als laatste tramlijn de verbinding tussen Hijkersmilde naar Meppel in gebruik. Ondanks dan er nog diverse plannen zijn, blijft de totale lengte van het uitgebreide tramnet steken op 297 kilometer.
In de jaren ’30 ontkomt ook de NTM niet aan de genoemde concurrentie van particuliere vervoersmiddelen en de opkomende autobus. De tramwegmaatschappij sluit in 1933 als eerste de laatst aangelegde lijn tussen Meppel en Hijkersmilde. Eind jaren ’30 sluit de NTM ook ten westen van Leeuwarden enkele lijnen. De lijn Beetgumermolen – Sint Jacobiparochie gaat voor het goederenvervoer over naar NS. Bij Minnertsga komt een verbindingsspoor naar de nabijgelegen NFLS-lijn. In de loop van 1947 is vrijwel het complete resterende net voor het reizigersvervoer gesloten. Alleen tussen Drachten en Groningen rijden tot mei 1948 nog motortrams. Na de sluiting van de lijnen neemt NS de exploitatie van het goederenvervoer en het nodige materieel, waaronder de Britse locs van de latere serie 161-165, over. In oktober 1949 neemt de NTM de lijnen, met uitzondering van het traject Beetgumermolen – Sint Jacobiparochie weer van over van NS. NTM-personeel voert het goederenvervoer echter wel uit met NS-materieel. De Britse locs maken in 1956 plaats voor de speciaal voor de voormalige tramlijnen gebouwde locomotieven van de serie 450. Terwijl enkele baanvakken worden gesloten, gaat eind jaren ’50 ook weer een aantal lijnen terug naar NS. In 1956 is de lijn Drachten – Groningen als eerste aan de beurt. NS laat dat jaar bovendien tussen Flogeren en de nieuwe Philipsfabriek aan de westzijde van Drachten een nieuwe goederenlijn aanleggen. De oude tramlijn tussen Folgeren en het centrum van Drachten is hierna gesloten. In 1958 gaat ook het traject Sneek – Bolsward over naar NS, twee jaar later volgt de tramlijn tussen Heerenveen, Joure en Lemmer. De NTM sluit de resterende lijnen Steenwijk – Oosterwolde – Hijkersmilde/Gorredijk in september 1962. NS sluit intussen in 1957 het baanvak Beetgumermolen – Berlikum. In 1966 rijden de laatste goederentreinen tussen Berlikum en Sint Jacobiparochie. De trajecten Sneek – Bolsward en Heerenveen – Joure – Lemmer sluiten in 1968.
De lijn Drachten – Groningen kent dankzij de in de jaren ’50 geopende Philipsfabriek nog lange tijd redelijk wat goederenvervoer. De treinen worden voornamelijk met diesellocs van de serie 2400 gereden. Naast goederenvervoer vinden op de voormalige tramlijn regelmatig bijzondere ritten plaats. Zo is de SHM in de jaren ’70 regelmatig enkele dagen te gast voor toeristische ritten. Ook trekken de diesellocs van NS enkele keren Plan E-rijtuigen met gezelschappen over de lijn. Ook verschijnen tijdens diverse gelegenheden en de afscheidsritten in 1985 Wadlopers op de tramlijn. Na de sluiting dat jaar is de tramlijn in 1988 opgebroken en komt een definitief eind aan het net van de Nederlandsche Tramweg Maatschappij.
Nederlandsch-Westfaalsche Stoomtram-Maatschappij
In aansluiting op het uitgebreide net van lokaalspoorwegen in Oost-Nederland neemt de Nederlandsch-Westfaalsche Stoomtram-Maatschappij in 1903 vanuit Oldenzaal een tramlijn naar Denekamp en een tramlijn naar Losser en Gronau in gebruik. In eerste instantie is één lange tramlijn gepland, maar omdat een kruising met de spoorlijn Hengelo – Bad Bentheim te duur is, eindigt de eerste lijn aan het stationsplein aan de noordzijde van het station. De lijn naar Gronau krijgt samen met de lokaalspoorlijn naar Enschede een nieuw station ten zuiden van het station aan de lijn naar Bad Bentheim. In Glane komt een groot grensstation met de nodige douanefaciliteiten. In Gronau zelf krijgt de ‘Holländische Bahn’ een eigen station. Beide tramlijnen worden, net als de Twentse lokaallijnen, geëxploiteerd door de HSM, later NS. Door het gebruik van hetzelfde materieel is er amper onderscheid tussen de lokaal- en tramlijnen.
De Eerste Wereldoorlog zorgt ervoor dat het internationale tramverkeer wordt gestaakt. Zowel het goederen- als het reizigersvervoer vanuit Losser richt zich al snel op Enschede. Tussen beide plaatsen rijden al snel rechtstreekse zogenaamde ’tramtreinen’. Voor deze doorgaande dienst moeten de locomotieven echter in Oldenzaal omlopen. Om deze tijdrovende procedure te vermijden, neemt de NWSM in 1918 ten zuiden van Oldenzaal een verbindingsboog tussen beide lijnen in gebruik. Hiermee komt de stop in Oldenzaal voor doorgaande tramtreinen te vervallen. Tien jaar later is de verbindingsboog alweer gesloten en in 1930 is de 800 meter lange spoorlijn opgebroken. In 1936 is het personenvervoer op de lijnen van de NWSM gestaakt. Twee jaar later is het baanvak Losser – Glane opgebroken. In 1942 is het goederenvervoer op de rest van de lijn gestaakt en is de rails opgebroken. Dat jaar is ook het grootste deel van de lijn naar Denekamp opgebroken. Het traject tot de Bentheimerstraat in Oldenzaal blijft nog tot 1957 in gebruik.
In 1949 neemt NS vanuit Glanerbrug een nieuwe goederenlijn naar Losser in gebruik. De verbinding volgt tussen Glane en het tramstation van Losser het tracé van de voormalige NWSM-lijn. Het hele traject krijgt voor een goedkope exploitatie de status van tramlijn. Het grootste deel van de goederentrams worden gereden door locomotoren van NS. Ook rijdt bij speciale gelegenheden een reizigerstram over de verbinding. Zo is tijdens carnaval 1968 een Plan X-treinstel op de tramlijn te zien. NS staakt het goederenvervoer op de lijn in 1972. Drie jaar later is de spoorlijn opgebroken.
Tramlijn Bussum – Huizen
In 1883 neemt Stoomtramweg Maatschappij Bussum – Huizen in aansluiting op de Oosterspoorweg de ruim zes kilometer lange tramlijn tussen station Naarden-Bussum en Huizen in gebruik. De HSM zorgt, net als op de Oosterspoorweg, voor de exploitatie. In 1917 gaat de exploitatie over naar de Gooische Stoomtramweg-Maatschappij en is de tramlijn in Huizen aangesloten op het tramnet van de GoTM. Na het opheffen van het reizigersvervoer op de Gooische tramlijnen in 1947 blijft de tramlijn Bussum – Huizen nog in gebruik voor goederenvervoer. In 1949 neemt NS de exploitatie van de verbinding over. In oktober 1958 is de tramlijn tussen Bussum en Huizen als laatste baanvak van de Gooische tramlijnen gesloten en opgebroken.
Tramlijnen in West-Friesland
Al in 1892 wordt de Stoomtramweg Maatschappij West Friesland opgericht met als doel de aanleg van een tramlijn tussen Wognum en Schagen. Zes jaar later is de tramlijn gereed. Aan beide zijden wordt gebruik gemaakt de bestaande treinstations. In eerste instantie voert de SMWF de exploitatie zelf uit. In 1909 gaat de exploitatie over naar de HSM en rijden de trams vanuit Wognum door naar Hoorn. De opkomst van vrachtauto en autobus zorgen ervoor dat de tramlijn al in 1930 wordt gesloten.
Intussen neemt de Spoor-(Tram)weg Wieringen-Schagen in 1912 de tramlijn tussen Schagen en Van Ewijcksluis in gebruik. De nieuwe verbinding maakt tot Barsingerhorn gebruik van de bestaande tramlijn naar Wognum. In Van Ewijcksluis geeft de tram aansluiting op de veerdienst naar het toenmalige eiland Wieringen. Net als de lijn naar Wognum zorgt de HSM voor de exploitatie van de verbinding. In 1924 is Wieringen via de Amsteldiepdijk met het vaste land verbonden en vervalt de veerdienst. Hiermee is de tramlijn grotendeels overbodig geworden. Eind jaren ’20, begin jaren ’30 kent de verbinding nog een opleving als aanvoerroute van materialen voor de Zuiderzeewerken. Per 1 januari 1935 is de tramlijn definitief gesloten en niet lang daarna opgebroken.
In 1913 neemt de Spoorweg-Maatschappij De Zuider Kogge ten zuiden van de spoorlijn Hoorn – Enkhuizen een tramlijn tussen de stations Hoorn en Bovenkarspel-Grootebroek in gebruik. Ook hier zorgt de HSM direct na de opening van de lijn voor de exploitatie. Acht jaar later gaat de lijn officieel over naar NS en rijden de trams vanaf Bovenkarspel door naar Enkhuizen. Vanaf 1933 zet NS verschillende types motorrijtuigen op de verbinding in. Ondanks deze bezuinigingsmaatregel is de tramlijn eind 1935 gesloten en opgebroken.
Tramlijnen rond Alkmaar
In juli 1905 neemt de Stoomtram Maatschappij Egmond – Alkmaar – Bergen de tramlijnen van Alkmaar naar Egmond aan Zee en Bergen in gebruik. De HSM exploiteert beide tramlijnen als één doorgaande verbinding. Egmond is dan al een badplaats. Om ook Bergen te promoveren tot badplaats is de lijn in de zomer van 1909 naar het strand doorgetrokken. De trams rijden tot 1915 alleen in de zomers door naar Bergen aan Zee. Intussen neemt de N.V. Noorder Stoomtramweg Maatschappij in 1913 vanaf de halte Koedijk aan de lijn naar Bergen de tramlijn naar Schagen in gebruik. Datzelfde jaar verhuist het Alkmaarse tramstation op het stationsplein naar een nieuw tramstation aan de achterzijde van het station. De HSM voert de tramdiensten naar Egmond en Schagen voortaan uit met lokaalspoorwegmaterieel. Al het trammaterieel verhuist naar de drukke lijn naar Bergen die voortaan als losse verbinding wordt geëxploiteerd. Vanaf 1918 is de HSM eigenaar van de tramlijnen en wordt de exploitatie onder de vlag van NS uitgevoerd.
In oktober 1933 sluit NS de tramlijn tussen Warmenhuizen en Schagen. Een jaar later is ook het vervoer op de lijn tussen Alkmaar en Egmond opgeheven. Beide baanvakken zijn vrijwel direct na de sluiting opgebroken. Na de sluiting van genoemde lijnen scheidt NS het personen- en goederenvervoer op de resterende lijnen. Hierdoor kan NS de personendienst tussen Alkmaar en Warmenhuizen voortaan met motorrijtuigen uitvoeren. In het laagseizoen rijden de motorrijtuigen ook naar Bergen. Na drie jaar keert de stoomtractie terug en wordt de complete reizigersdienst met tramrijtuigen uitgevoerd. In 1947 staakt NS het personenvervoer naar Warmenhuizen. In februari 1953 stopt NS bovendien met al het vervoer op de lijn naar Bergen aan Zee. De lijn blijft nog drie jaar open voor seizoensvervoer. In de zomers van 1953, 1954 en 1955 rijden nog lange trams om de vele badgasten te vervoerden. Op 31 augustus 1955 rijdt de laatste reizigerstram van NS tussen Alkmaar en Bergen aan Zee. Hierna is de tramlijn tussen Koedijk en Bergen opgebroken. In 1969 sluit de veiling in Warmenhuizen en staakt NS het goederenvervoer op de tramlijn naar het dorp. Een jaar later is de tramlijn opgebroken. Ter herinnering aan de populaire strandtram is NS-loc 7742 in 1960 als monument in Bergen neergezet. In 1978 is ‘Bello’ voor het symbolische bedrag van 1 gulden verkocht aan de Museumstoomtram Hoorn – Medemblik.
Westlandsche Stoomtramweg Maatschappij
In 1881 begint de Westlandsche Stoomtramweg Maatschappij met de aanleg van een omvangrijk net van interlokale tramlijnen naar het tuinbouwgebied ten zuiden van Den Haag. De eerste lijn komt in de zomer van 1882 in gebruik en loopt van de Lijnbaan in de hofstad naar Loosduinen. Een jaar later volgt de verlening naar Naaldwijk, Monster en ‘s-Gravenzande. De Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij zorgt voor de exploitatie van de lijnen. In 1885 neemt de WSM de exploitatie van de tramlijnen over. Voor het strandverkeer neemt de WSM in 1888 een zijtak van Loosduinenen naar Kijkduin in gebruik. Na de eeuwwisseling wordt het net uitgebreid naar Hoek van Holland en Maassluis. In 1912 krijgt het net via Schipluiden en Den Hoorn ook een verbinding met Delft.
Het bijna 50 kilometer lange tramnet van de WSM is vooral van belang voor het vervoer van tuinbouwproducten uit het Westland en de aanvoer van kolen voor verwarming van de kassen. De tramlijnen komen vrijwel langs alle veilingen in het gebied. In Hoek van Holland is aansluiting op de veerboot naar Engeland en doordat het lijnennet in normaalspoor is uitgevoerd, hoeft de lading bij de aansluitingen op het spoorwegnet in Delft en Maassluis niet overgepakt te worden. Het reizigersvervoer kent al vanaf begin jaren ’20 concurrentie van opkomende busdiensten. In 1923 besluit de WSM al met eigen bussen te gaan rijden. Twee jaar later staakt de WSM al het reizigersvervoer naar Hoek van Holland en Maassluis. 1928 sluit de lijn naar Kijkduin en vier jaar later stopt de WSM ook met het vervoer van reizigers op de andere lijnen. Bovendien staakt de WSM ook op verschillende delen van het net het goederenvervoer. Zo zijn begin jaren ’30 de lijnen Den Haag – Loosduiden, ‘s-Gravenzande – Hoek van Holland en Maasland – Maassluis gesloten en opgebroken.
Eind jaren veertig neemt NS de exploitatie van de tramlijnen van de WSM over. In eerste instantie rijdt NS met het materieel van de WSM. In 1956 volgen de speciale tramdiesels van de serie 450. De goederentrams blijven tot 1968 actief tussen Loosduinen, Maasland, Schipluiden en Den Hoorn. In 1970 sluit NS ook het baanvak Delft – Den Hoorn.
Nederlandsche Rhijnspoorweg-Maatschappij
Na diverse pogingen om Wageningen op het spoorwegnet aan te sluiten, neemt de NRS in 1882 in aansluiting op de Rhijnspoorweg de ruim acht kilometer lange normaalsporige tramlijn tussen Ede en Wageningen in gebruik. Acht jaar later gaat de exploitatie van de tramlijn net als de spoorlijnen van de NRS over naar de Staatsspoorwegen. In 1937 staakt NS het personenvervoer op de lijn. Het station van Ede aan de Rhijnspoorweg wordt hierbij hernoemd in Ede-Wageningen. Vanaf de jaren ’50 rijden diesellocs van NS de goederentrams op de verbinding. In 1954 is de lijn in Wageningen ingekort tot de Oude Bennekomseweg. In september 1968 is de gehele lijn gesloten en opgebroken.
Limburgse Tramweg-Maatschappij
De Limburgsche Tramweg-Maatschappij is in 1921 als één van de laatste regionale tramwegbedrijven opgericht. De LTM neemt in grote delen van Limburg verschillende bestaande tramlijnen over. Ook legt de tramwegmaatschappij voornamelijk in Zuid-Limburg diverse tramlijnen aan. De belangrijkste lijnen zijn de verbindingen tussen Maastricht en Vaals en de elektrische tramlijn tussen Sittard en Heerlen. Ook tussen Roermond en Sittard neemt de LTM in 1923 een nieuwe tramlijn in gebruik. De normaalsporge lijn loopt via Echt en Born en kent verschillende zijtakken. In de loop van de jaren ’30 worden de passagiersdiensten op de meeste stoomtramlijnen alweer vervangen door busdiensten. NS neemt in 1933 het baanvak Sittard – Born van de tramlijn naar Roermond over voor het vervoer van goederen, voornamelijk steenkool, naar de havens van het Julianakanaal dat twee jaar later officieel in gebruik wordt genomen. In de tussenliggende periode legt NS in Born een uitgebreid emplacement aan en komt aan de westzijde van het station van Sittard een aansluiting op het emplacemebt van het station. Tussen 1935 en 1974 is een groot deel van de kolen uit de Oostelijke Mijnstreek in Born overgeladen op binnenvaartschepen. Intussen zijn het emplacement in Born en de havensporen diverse keren aangepast. Ook na het sluiten van de Limburgse mijnen vindt nog altijd intensief goederenvervoer op de voormalige tramlijn plaats. Zo vindt al decennialang overslag van verschillende automerken in de haven plaats en is in 1996 een containerterminal in gebruik genomen. Diverse keren gaan stemmen op om de voormalige tramlijn, die nog altijd dwars door enkele dorpskernen loopt, te vervangen door een nieuwe goederenlijn vanuit Roermond.
Intussen neemt de N.V. Nederlandse Patent- en Kristalsodafabriek bij Herten ten zuiden van Roermond in 1939 een kilometer van de tramlijn Roermond – Roosteren over voor de aansluiting naar de fabriek van het huidige Solvay. De lijn is via de bestaande aansluiting naar de NS-grinderij in Linne aangesloten op het Nederlandse spoorwegnet. De goederenlijn is nog tot 1999 in gebruik en pas in 2012 verwijderd. NS neemt in 1942 de zijtak tussen Echt en het station van het dorp van de LTM over. De lijn is tot 1964 in gebruik voor het goederenvervoer, voornamelijk van en naar de pannenfabriek aan de westzijde van het dorp.