In juni 1883 nemen de Staatsspoorwegen de spoorlijn Nijmegen – Venlo in gebruik. Cuijk, Grubbenvorst-Lottum, Mook, Meerlo-Tienray en Vierlingsbeek krijgen hierbij een stationsgebouw van exact hetzelfde ontwerp. Het asymmetrische gebouw heeft een hoog deel dat samen met de korte rechter zijvleugel als woning dient. Het middendeel krijgt een trapgevel. Rechts van het middendeel komt een portiek met een stenen trap die toegang biedt tot de woning. In het brede lage deel aan de linkerzijde bevindt zich de hoofdingang en de stationshal met wachtkamers. Het dak van het gebouw is gedekt met blauwe en rode Echtse pannen die in figuren zijn gelegd. Op het dak staan verschillende rijkversierde schoorstenen. Langs een deel van het gebouw komt een kleine perronkap.
In de loop der jaren is de indeling van het stationsgebouw regelmatig aangepast aan de eisen van de tijd. Ook aan de buitenzijde vinden verschillende aanpassingen plaats. Zo maakt de trapgevel rond 1900 plaats voor een eenvoudige puntgevel. Ruim dertig jaar later is het gebouw grotendeels witgepleisterd. De originele vorm van het gebouw blijft echter in stand. Naast het stationsgebouw van Cuijk blijft ook dat van Meerlo-Tienray bewaard. Dit station staat echter al sinds 1940 niet meer in het Spoorboekje.
Op de foto boven dit artikel is de straatgevel van het stationsgebouw van Cuijk te zien op 1 mei 2021.
Bij de tweede en derde aanlegperiode van de aanleg van spoorwegen door de Staat, wordt net als bij de eerste Staatsaanleg bij de bouw van de stationsgebouwen weer gebruik gemaakt van een aantal standaardontwerpen. De nieuwe gebouwen zijn minder streng, vaak asymmetrisch en levendig versierd. In navolging van het stationsgebouw van Hemmen-Dodewaard laten de Staatsspoorwegen langs de lijnen Amersfoort – Kesteren – Nijmegen, Nijmegen – Venlo en Zaandam – Enkhuizen in een periode van vier jaar maar liefst 17 stationsgebouwen in negen varianten van het ontwerp van ‘Hemmen’ bouwen.