In 1957 start de Trans Europ Express en gaan heel West-Europa gaan snelle moderne treinen rijden. Verschillende nationale spoorwegmaatschappijen bouwen nieuw materieel voor de internationale verbindingen. NS en SBB ontwikkelen samen een reeks vierdelige dieseltreinstellen. Het luxe materieel rijdt onder andere tussen Amsterdam en Parijs en tussen Amsterdam en Zürich. In 1974 gaan de stellen alweer buiten dienst. Drie jaar later zijn vier treinstellen naar Canada verscheept waar ze tot 1992 dienst doen bij de Ontario Northland Railroad. In 1979, 1980 zijn de motorrijtuigen vervangen door diesellocs. In 1998 keren vijf terzijde gestelde rijtuigen terug naar Europa. Vanaf 2021 zijn de rijtuigen eigendom van het Nederlands Transportmuseum.

In 1957 start de Trans Europ Express en gaan heel West-Europa gaan snelle moderne treinen rijden. Verschillende nationale spoorwegmaatschappijen bouwen nieuw materieel voor de internationale verbindingen. NS en SBB ontwikkelen samen een reeks vierdelige dieseltreinstellen. Zowel de Nederlandse als de Zwitserse industrie ontwerpen en bouwen delen van de treinstellen. Zo is de karakteristieke kop van Nederlands ontwerp, maar is de vormgeving van de rijtuigen typisch Zwitsers. Werkspoor bouwt in Utrecht de motorrijtuigen en het Zwitserse SIG in Neuhausen bouwt de passagiersrijtuigen. De indeling van de treinstellen is door de aanwezigheid van enkel eerste klasse opvallend ruim opgezet. In het motorrijtuig heeft naast drie dieselmotoren een grote bagageruimte. Daarnaast zijn er ruimtes voor de douane en het andere treinpersoneel. Het tweede rijtuig heeft negen coupés met elk zes zitplaatsen. In rijtuig drie bevindt zich de restauratie met 32 zitplaatsen en de keuken. Ook is er een open afdeling met 18 zitplaatsen. In het stuurstandrijtuig bevindt zich een open afdeling met 42 zitplaatsen. Achter de cabine is een slaapgelegenheid voor het personeel. De drie treinstellen van NS krijgen de type-aanduiding DE 4 en de nummers 1001-1003. De SBB geeft hun twee treinstellen de aanduiding RAm en de nummers 501 en 502.

Al snel na de opzet van het TEE-netwerk zijn diverse grensovergangen geëlektrificeerd en worden steeds meer TEE-diensten versneld door de inzet van getrokken treinen met meerspanningslocomotieven. De inzet van locomotieven en rijtuigen zorgt niet alleen voor een hogere dienstsnelheid, maar ook voor een meer flexibele inzet van het materieel. In februari 1971 raakt treinstel 501 bij een ongeval in Duitsland onherstelbaar beschadigd. De resterende vier treinstellen rijden na het ongeval alleen nog TEE Edelweiss. In mei 1974 gaan de treinstellen buiten dienst.

Na enkele jaren zijn de treinstellen aan Urban Transportation Development Corporation in Canada verkocht. Het bedrijf verhuurt de stellen aan Ontario Northland Railway. Voordat de stellen naar Canada gaan, krijgen ze in Zürich een revisie en maakt de rood-crème kleurstelling plaats voor een nieuwe geel-blauwe beschildering. Op de kopwanden verschijnt de naam ‘Northlander’. In Tilburg worden ze geschikt gemaakt voor de inzet op het Canadese spoorwegnet. In maart 1977 zijn de eerste twee treinstellen in Rotterdam verscheept. In de zomer dat jaar volgen de andere twee. De ONR-treinstellen zijn uit verschillende rijtuigen samengesteld en krijgen de nummers 1980-1983. In 1979, 1980 zijn de motorrijtuigen vervangen door diesellocomotieven. De combinaties krijgen hierna de nummers 1984-1987. In 1992 maken de treinstammen plaats voor Canadese rijtuigen.

Inzet

De vijf treinstellen zijn in 1957 in vier diensten ondergebracht. De treinstellen rijden in eerste instantie de ‘Edelweiss’ Amsterdam – Brussel – Luxemburg – Zürich, de ‘Etoile du Nord’ tussen Amsterdam en Parijs en ‘Oiseau Bleu’ Parijs – Brussel Zuid. In 1964 worden de treinen tussen Amsterdam, Brussel en Parijs vervangen door getrokken treinen met meerspanningslocomotieven. Vrijgekomen treinstellen rijden tot 1969 ‘L’Arbalète’ tussen Parijs en Zürich. Hierna rijden de treinstellen tot 1971 de ‘Bavaria’ tussen München en Zürich. De laatste jaren zijn de treinstellen alleen nog als ‘Edelweiss’ op het, inmiddels geheel geëlektrificeerde traject tussen Amsterdam en Zürich te zien. Op 26 mei 1974 wordt de exploitatie van de ‘Edelweiss’ overgenomen door elektrische meerspanningstreinstellen en ingekort tot Brussel – Zürich.

Van 1977 tot 1992 rijden de vier resterende treinstellen in Canada onder de naam Norhlander tussen Toronto en Timmins.

Museummaterieel

Na hun terzijdestelling schaft de Duitse vereniging TEE Classics maar liefst zeven voormalige TEE-rijtuigen aan. In 1998 haalt de vereniging twee stuurstandrijtuigen, twee zitrijtuigen en een restauratierijtuig terug naar Europa. Het plan is de rijtuigen na een opknapbeurt in het toeristenverkeer in te zetten. Na een verblijf in de haven van Hamburg zijn ze naar Heilbronn ondergebracht. Een stuurstandrijtuig is uiterlijk opgeknapt en staat enige tijd in het Verkehrshaus in Luzern. De twee andere rijtuigen blijven vooralsnog in Canada. Het stuurstandrijtuig en het restauratierijtuig staan in afwachting van verdere plannen nog altijd in North Bay, Ontario.

In 2006 verwerft de Stichting TEE Nederland de vijf rijtuigen van TEE Classics en haalt ze naar Nederland. Het vijftal staat tot 2009 en Zwolle en verhuizen hierna naar Amsterdam. Lange tijd is het plan de rijtuigen op te knappen en een replica van een motorrijtuig te bouwen. Begin januari 2021 neemt het Nederlands Transportmuseum het ’treinstel’ over. De vijf rijtuigen zijn in augustus 2021 naar het tijdelijke terrein van het museum in Nieuw-Vennep verplaatst. Hier worden ze opgeknapt. Het omdat de meeste rijtuigen van treinstel 1003 zijn, krijgt het stel dat nummer.

In de jaren na de Tweede Wereldoorlog krijgen de internationale verbindingen in West-Europa steeds meer concurrentie van de auto en het vliegtuig. In 1953 introduceert toenmalig president-directeur van de Nederlandse Spoorwegen, Dr. Ir. F.Q. den Hollander, het idee voor een Europees netwerk van snelle en comfortabele treinverbindingen. Het Trans Europ Express-netwerk straalt snelheid, eenheid en comfort uit. De TEE-treinen krijgen allemaal hetzelfde logo en dezelfde purperrode met beige kleurstelling. De luxe treinen krijgen bovendien alleen eerste klasse-afdelingen. Omdat de treinen op verschillende stations moeten kopmaken en omdat de grensovergangen nog niet zijn geëlektrificeerd, kiezen de acht samenwerkende spoorwegmaatschappijen voor de bouw van nieuwe dieseltreinstellen. Terwijl de Franse en Italiaanse spoorwegen voor een aangepaste variant van bestaand materieel kiezen, laten de Duitse spoorwegen compleet nieuwe treinstellen ontwerpen. Ook NS en de Zwitserse SBB ontwikkelen gezamenlijk een reeks nieuwe treinstellen. Op 2 juni 1957 gaat het TEE-netwerk van start. De treinen verbinden 70 Europese steden. Twintig jaar later is dat aantal bijna verdubbeld. Hierna verdwijnt de TEE-formule geleidelijk van het spoor. Belangrijke redenen zijn het frequenter en goedkoper wordende vliegverkeer en de opkomst van de hogesnelheidstreinen begin jaren ’80. De treinen bieden bovendien zowel een eerste als een tweede klasse. In Duitsland wordt bovendien een netwerk van langeafstandsverbindingen opgezet waar Intercity’s met beide klassen gaan rijden. In 1987 zijn de meeste TEE-treinen weggeconcurreerd door de frequent rijdende Intercity’s of vervangen door EuroCity’s die eveneens beide klassen aan boord hebben. In 1995 rijden de laatste TEE-treinen tussen Amsterdam, Brussel en Parijs. Dat jaar zijn ze vervangen door Thalys.

Het opgeknapte stuurstandrijtuig als blikvanger voor het Nederlands Transport Museum in Nieuw-Vennep op 5 februari 2023. Een maand later moet het museum de deuren sluiten om ruimte te maken voor nieuwbouwplannen op het terrein.