Na de Tweede Wereldoorlog laat NS een groot aantal hoofdspoorlijnen elektrificeren. Tegelijkertijd wordt het materieelpark sterk uitgebreid. Voor de reizigersdiensten op de spoorlijnen die niet direct voor elektrificatie in aanmerking komen, bestelt NS 27 snelle dieselelektrische locomotieven. De locomotieven zijn onder leiding van Werkspoor geheel door de Nederlandse industrie ontwikkeld. De eerste exemplaren worden met flinke vertraging afgeleverd. De zeer zware scheepsmotoren blijken al snel ongeschikt voor de locs en er vinden direct diverse constructiewijzigingen plaats. Hierna besluit NS de rest van de bestelling te annuleren zodat de serie beperkt blijft tot zes locomotieven en een reservemotor. Door diverse problemen met de locs en de verdere elektrificatie van het spoorwegnet besluit NS het zestal al na vijf jaar buiten dienst te stellen en te slopen.

De 801 is in 1953 als eerste loc afgeleverd. Omdat NS datzelfde jaar besluit de nummering van de diesellocomotieven onder te brengen in series boven de 2000, krijgen de andere drie locs die dat jaar zijn afgeleverd de nummers 2602-2604. De 801 wordt vernummerd in 2601. In 1954 zijn de 2605 en 2606 als laatste exemplaren uit de serie afgeleverd. Aangezien de locomotieven voor de reizigersdienst bestemd zijn, krijgen ze een blauwe kleurstelling met een gele band over de gehele wand. In 1957 degraderen de locs uit de reizigersdienst en moeten ze volgens de richtlijnen van NS net als de goederenlocomotieven uit de series 2200 en 2400 een bruine kleurstelling krijgen. Uiteindelijk zijn alleen de 2601, 2602 en 2606 bruin geschilderd.

De locs hebben regelmatig motorproblemen en staan hierdoor vaak lange tijd aan de kant. De 2605 krijgt in 1957 zelfs de reservemotor ingebouwd. Door de verdere elektrificatie van het spoorwegnet en de universele inzetbaarheid van de locomotieven uit de series 2200 en 2400 besluit NS de zes locomotieven al na vijf jaar buiten dienst te stellen. De zes locs gaan in juni 1958 buiten dienst en zijn in de loop van 1960 gesloopt.

Inzet

De zes locomotieven zijn bestemd voor de reizigersdienst op het baanvak Eindhoven – Venlo – Kaldenkirchen. Behalve reguliere reizigerstreinen rijden de locs ook D-treinen als de Rheingold en de Austria Expres. Ondanks eerdere plannen besluit NS het baanvak Eindhoven – Venlo alsnog te elektrificeren waardoor de locs vanaf juni 1956 overbodig zijn. De locomotieven schuiven door naar minder belangrijke reizigersdiensten. Een jaar later degraderen ze naar de goederendienst. De locs rijden vooral rondom Eindhoven en op de IJzeren Rijn.